Nederlands
Sorah Al-Jumu'ah ( Friday )
Verses Number 11
يُسَبِّحُ لِلَّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الأَرْضِ الْمَلِكِ الْقُدُّوسِ الْعَزِيزِ الْحَكِيمِ ↓
Alles wat in den hemel en op de aarde is, prijst God, den Koning, den Heilige, den Machtige, den Wijze.
هُوَ الَّذِي بَعَثَ فِي الأُمِّيِّينَ رَسُولا مِّنْهُمْ يَتْلُو عَلَيْهِمْ آيَاتِهِ وَيُزَكِّيهِمْ وَيُعَلِّمُهُمُ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَإِن كَانُوا مِن قَبْلُ لَفِي ضَلالٍ مُّبِينٍ ↓
Hij is het die, te midden der ongeletterde Arabieren, een profeet heeft doen opstaan, welke tot hen behoort, ten einde zijne teekens onder hen te verkondigen en hen te zuiveren, en hun de schriften en wijsheid te leeren, terwijl zij vroeger waarlijk in eene duidelijke dwaling verkeerden.
En anderen onder hen hebben de eersten in het geloof nog niet geëvenaard; maar zij zullen ook in Gods goeden tijd worden bekeerd; want hij is machtig en wijs.
Dit is Gods vrije genade; hij schenkt die naar zijn welbehagen, en God bezit oneindige goedheid.
مَثَلُ الَّذِينَ حُمِّلُوا التَّوْرَاةَ ثُمَّ لَمْ يَحْمِلُوهَا كَمَثَلِ الْحِمَارِ يَحْمِلُ أَسْفَارًا بِئْسَ مَثَلُ الْقَوْمِ الَّذِينَ كَذَّبُوا بِآيَاتِ اللَّهِ وَاللَّهُ لا يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ ↓
De gelijkenis van hen, die belast waren, de wet in acht te nemen, en deze niet in acht namen, is als de gelijkenis van een ezel met boeken beladen. Hoe laag is de gelijkenis van het volk, dat de teekenen van God van valschheid beschuldigde. God leidt de onrechtvaardigen niet.
قُلْ يَا أَيُّهَا الَّذِينَ هَادُوا إِن زَعَمْتُمْ أَنَّكُمْ أَوْلِيَاء لِلَّهِ مِن دُونِ النَّاسِ فَتَمَنَّوُا الْمَوْتَ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ↓
Zeg: O gij! die den Joodschen godsdienst volgt, indien gij zegt dat gij Gods vrienden boven de andere menschen zijt, begeert dan den dood, indien gij de waarheid spreekt.
Maar zij zullen dien nimmer wenschen, om hetgeen hunne handen voor hen hebben gezonden, en God kent de onrechtvaardigen wel.
قُلْ إِنَّ الْمَوْتَ الَّذِي تَفِرُّونَ مِنْهُ فَإِنَّهُ مُلاقِيكُمْ ثُمَّ تُرَدُّونَ إِلَى عَالِمِ الْغَيْبِ وَالشَّهَادَةِ فَيُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ↓
Zeg: De dood dien gij ontvlucht, zal u zekerlijk eens overvallen; dan zult gij voor Hem gebracht worden, die zoowel datgene kent wat verborgen, als wat ontdekt is, en hij zal u verklaren, wat gij gedaan hebt.
يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا إِذَا نُودِي لِلصَّلاةِ مِن يَوْمِ الْجُمُعَةِ فَاسْعَوْا إِلَى ذِكْرِ اللَّهِ وَذَرُوا الْبَيْعَ ذَلِكُمْ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ ↓
O ware geloovigen! als gij, op den dag der vergadering, tot het gebed wordt opgeroepen, spoedt u dan God te herdenken, en verlaat den koophandel. Dit zal beter voor u zijn, indien gij het wist.
فَإِذَا قُضِيَتِ الصَّلاةُ فَانتَشِرُوا فِي الأَرْضِ وَابْتَغُوا مِن فَضْلِ اللَّهِ وَاذْكُرُوا اللَّهَ كَثِيرًا لَّعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ ↓
En als het gebed is geëindigd, verspreidt u dan door het land als gij wilt; tracht daar Gods vrijgevigheid te winnen, en gedenk God dikwijls, opdat gij voorspoed moogt genieten.
وَإِذَا رَأَوْا تِجَارَةً أَوْ لَهْوًا انفَضُّوا إِلَيْهَا وَتَرَكُوكَ قَائِمًا قُلْ مَا عِندَ اللَّهِ خَيْرٌ مِّنَ اللَّهْوِ وَمِنَ التِّجَارَةِ وَاللَّهُ خَيْرُ الرَّازِقِينَ ↑
Maar als zij slechts eenigen handel of vermaak zien, spoeden zij zich daarheen en verlaten u, terwijl gij op den kansel staat. Zeg: De belooning die met God is, is beter dan eenig vermaak of eenige koopwaar. God is de beste uitdeeler van schatten.